- Willem Roskam
De Amsterdamse Wallen zijn een toeristische trekpleister van wereldformaat. Hier wordt het lichaam gevierd op de nieuwe altaren van de raamprostitutie. Voortvluchtig rende ik door de buurt, en ik kwam er Christus tegen.
Het afgelopen jaar werkte ik aan het praktijkgedeelte van mijn studie in de Oude Kerk op de Wallen in Amsterdam. Ooit was de Oude Kerk gevuld met altaren, de geur van wierook, priesters die jaar in jaar uit missen opdroegen. Nu is wierook cocaïne geworden. En de meeste altaren bevinden zich achter de ramen. Ontelbare sacramenten worden er uitgedeeld, hoogmissen van het lichaam worden gevierd voor schamele bedragen. Het leven op de Wallen is vol van de lichamen, de verlangens, de spanning. De vrouwen achter de ramen kijken me met een afwezige blik aan. Ze zijn er niet echt, denk ik. Wie van hen is er werkelijk daar? Ze zijn voortvluchtig, lijkt het, onderduikers voor hun eigen lichaam. In het sacrament van hun lichaam zijn ze zelf afwezig.
Thuis op de bank kijk ik de hitserie Girls. Op treffende wijze wordt het leven van een aantal hoopgeleide jonge vrouwen in New York in beeld gebracht. De twenty-somethings weten niet goed hoe ze moeten rondkomen, hebben gedoe met hun families en hebben relaties die allesbehalve vanzelf gaan. Niets anders dus dan Sex and the City? Jawel, zonder schaamte en pretentie in beeld gebracht zijn de scènes waarin Hannah seks heeft met haar vriendje Adam. Comedy, maar dan ongemakkelijk, realistisch, en zeker ook: voortvluchtig. Hannah is er niet bij met haar gedachten, vraagt zich af wie ze is en wat ze wil. De voortdurende reflectie op haar eigen persoonlijkheid en keuzes maken haar tot een (geliefd en verguisd) symbool van een generatie. Ook Hannah is er niet bij, niet daar waar haar lichaam is. Ze kijkt onaflatend in een spiegel, zonder zichzelf te zien. Weer die voortvluchtigheid. Ze is blijkbaar niet tot de Wallen beperkt.
Ik ben wat aan de late kant, op een zondagochtend in maart. Vanaf Amsterdam Centraal ren ik de Warmoesstraat in, langs toeristen die net aan het ontbijten zijn. Vóór me zie ik een vrouw met een kind zich haasten om ook op tijd in de Oude Kerk te zijn. Ik denk aan mijn slechte conditie: waarom sport ik de laatste tijd niet meer? En had ik niet beter thuis kunnen blijven om te werken? Waarom ben ik toch altijd zo te laat bij dit soort dingen, denk ik geërgerd. Met een halfrood hoofd schuif ik in een kerkbank, naast iemand die ik nog niet zo goed ken. Waar ben ik ook al weer?
Niet veel later word ik uit mijn overpeinzingen opgeschrikt. Een buurvrouw stoot me aan, ze houdt me een mandje met brood voor. ‘Het lichaam van Christus’, zegt ze terwijl ze een stuk afbreekt en het me geeft. Ik pak het aan, voor ik het goed en wel besef. Ik eet, en dan drink ik uit een beker wijn. En ik sta stil, ik ben er. Aanwezig op dit moment. Even ben ik verstoord in mijn voortvluchtigheid. Mens, waar ben je? Ik ben hier, geloof ik. Ik proef de smaken, en ontwaar mensen om me heen die hetzelfde doen. Ik ben in mijn lichaam, mijn geest komt even tot rust. Of is het mijn lichaam dat ik deel, mijn geest die tot rust komt? Waarom weet ik me opeens zo verbonden met mensen die ik helemaal niet ken en misschien ook wel helemaal niet mag? Ik ben er echt, en toch, ben ik er vreemd genoeg ook niet. Wie is het dan, die me zo verstoort en tot mezelf laat komen?
‘Dit is mijn lichaam’, hoor ik van achter de ramen als ik weer naar buiten loop. Ik schrik op, weer. Maar eigenlijk nu pas echt. Ik was er langs gesneld, voortvluchtig in gedachten langs gehaast. Ik was er niet werkelijk, ook al was ik de ramen net nog voorbij gerend. Jouw lichaam, denk ik, maar wie ben je dan? Opeens zie ik het: Christus’ lichaam is hier overal. Je hoeft de kerk er niet voor in te gaan, want buiten komt de springlevende werkelijkheid je onomwonden tegemoet. Levensbloed klopt door de lichamen. Het fascineert, onmiskenbaar. Je wilt er een deel van zijn.
Of toch niet? Ik zie de ramen wel, maar de mensen zijn verdwenen. Dit is een spookstad, het koninkrijk van de eenzaamheid. Ik zie Christus in al die gebroken en geschonden, voortvluchtige mensen. Maar zie ik het wel goed? Een mens wordt hier een spook en een raam een gebroken spiegel. Je ziet jezelf maar ben jij het echt? Wat je ziet is een beweging aan de oppervlakte. En ik hoop opeens dat iemand al die voortvluchtige bewegingen een halt toeroept. Dat iemand vraagt: mens, waar ben je? Wat doe je hier? En dat wij dan opschrikken uit onze reflecties, stil staan. Dat er geen ramen en spiegels meer zijn en we onszelf zien, zoals we zijn bedacht.
Foto: De Wallen door Eugene Phoen (CC BY-NC-ND 2.0).