- Marco Derks
Wat gebeurt er als overledenen worden ingezet voor fundraising? Een jaar geleden startte Stichting ALS Nederland een succesvolle campagne waarvan de posters in bushokjes hangen en de spotjes worden uitgezonden. In beeld komen diverse mensen die lijden aan de dodelijke spierziekte Amyotrofische Lateraal Sclerose (ALS). In de spotjes vertellen patiënten over hun lijdensweg en roepen ze op om geld te doneren voor onderzoek naar, zoals een van hen het verwoordt, “deze genadeloze ziekte”. Voor henzelf hoeven wij het echter niet te doen: “Ik ben inmiddels overleden.”
Ze kijken je recht in de ogen. Eric Nolet, de directeur van Stichting ALS Nederland, zei in een interview dat deze mensen “zo oprecht en zo waarachtig” in beeld komen. Ook ik krijg niet het idee dat ze zich anders voordoen dan ze zijn: ze kijken en spreken als mensen die letterlijk niets te verliezen hebben. Ook wordt hun lijden niet weggepoetst of uitvergroot. Ze komen zogezegd in beeld ‘zoals ze zijn’. Maar als wie – of beter: als wat – komen ze in beeld? In de ALS campagne worden deze mensen gereduceerd tot slachtoffer. Slachtoffer van een meedogenloze ziekte. In een maatschappij waarin sterven het ergste is dat een mens kan overkomen, zijn zij slachtoffers bij uitstek.
De filmpjes en posters zijn opgenomen in de tijd dat deze mensen nog in leven waren. Maar met de woorden “Ik ben inmiddels overleden” wordt het moment van overlijden als het ware vóór het uitspreken van deze woorden geplaatst. Daarmee wordt het een shock advertising campagne met een genadeloos karakter. Als er eerder meer geld gedoneerd was aan Stichting ALS Nederland, dan had er meer en sneller onderzoek gedaan kunnen worden naar de mogelijkheden deze ziekte te bestrijden. De kans dat er inmiddels een middel tegen ALS gevonden was, was dan groter geweest. Met andere woorden, deze mensen zouden dan nog in leven zijn geweest. “Ik ben inmiddels overleden” is daarmee niet alleen een ‘feitelijke constatering’, maar juist ook een moreel appel. Vanuit het hiernamaals richten de overleden ALS-patiënten zich tot de levenden met een haast goddelijk gebod. Ondubbelzinnig wordt ons verteld wat wij moeten doen – of beter: wat wij hadden moeten doen. Wij zijn dus al bij voorbaat schuldig: aan gierigheid of aan nalatigheid op z’n minst.
De achterliggende gedachte is dat er in theorie voor iedere (dodelijke) ziekte uiteindelijk een geneesmiddel gevonden kan worden, maar dat dit volledig afhangt van de vraag of er voldoende geld is voor medisch-wetenschappelijk onderzoek. Zoals gelovigen in de middeleeuwen een aflaat konden kopen om de tijd die men in het vagevuur moest doorbrengen te verkorten, zo kunnen wij doneren aan Stichting ALS Nederland om onszelf de eeuwige schuld en bijbehorende wroeging te besparen. Maar aan die eeuwige wroeging valt hier niet te ontkomen. De overleden ALS-patiënten zijn eeuwig slachtoffer en wij zullen schuldig blijven tot in de eeuwen der eeuwen.
Foto: Campagneposter in de campagne 'Vecht mee tegen ALS' (www.vechtmeetegenals.nl)
De redactie draagt deze bijdrage op aan Berthil Oosting. Hij stond aan de wieg van Michsjol, het tijdschrift dat een voorloper was van gOdschrift. Wij denken dat Berthil dit mooi had gevonden. Op 7 januari 2013 is het tien jaar geleden dat hij op veertigjarige leeftijd stierf aan deze ziekte.