- Erik Borgman
Het was alsof heel Europa uitliep nadat die woensdag in Parijs twaalf mensen in koelen bloede waren afgeslacht. Het was alsof heel Europa daar stond, alsof er maar één plein was in één stad dat gevuld was met tallozen met in hun hand een papier met ‘Je suis Charlie’, (in het Frans, Nederlands, Turks, Arabisch en vele andere talen). Allemaal mensen die uitliepen om de waarden te verdedigen waarvan ze geloofden dat ze geschonden waren. De vrijheid van meningsuiting, zeiden ze, en velen van hen hieven een potlood in de lucht. Maar waarschijnlijk was het toch vooral de vrijheid om niet steeds aan gevaar te hoeven denken, om je niet af te hoeven vragen of je wel terug zult keren als je de deur uitgaat. In die twaalfvoudige moord was iets gedood, zo vonden zij, dat essentieel voor hen was.
Iets dergelijks zal voor ‘heel Judea en alle inwoners van Jeruzalem’ ook gegolden hebben toen ze volgens het evangelie van Marcus uitliepen naar Johannes die doopte in de woestijn. Bekering preekte Johannes, terugkeer naar de dragende waarden van Israël, naar de verkondiging van de Schriften, naar de God die zijn volk verenigt en het leven richting geeft. Vergeving van zonden preekte hij, de mogelijkheid te breken met het leven zoals het verworden was. De tempel was een plaats geworden die door priesters werd ingezet om hun politieke en economische macht te behouden en daarom niet meer een huis van aanbidding voor de God van recht en vrede. Johannes vertegenwoordigde een breuk met een godsdienstigheid en een politiek die waren verworden tot het aanbidden van de afgoden van macht en geld.
‘In die dagen kwam Jezus uit Nazaret in Galilea’, zegt het Marcusevangelie, ‘en Hij liet zich in de Jordaan door Johannes dopen’. We weten op dat moment in het evangelie nog helemaal niets van deze Jezus en we komen hem pas nu tegen. Aanvankelijk is Jezus in de tekst iedereen, vertegenwoordigt Hij al degenen die naar Johannes uitlopen. Misschien moet je zelfs wel zeggen dat Hij een van degenen is die hopen op die ander die Johannes aankondigt, krachtiger dan hij, oneindig ver boven hem verheven – maar dan blijkt Hij dat ineens zelf te zijn! Het is opvallend dat het verhaal niet allereerst beschrijft wat er met Jezus gebeurt, maar wat Jezus ziet: Hij zag de hemel opengaan en de Heilige Geest als de duif op hem neerdalen. Alsof het op dat moment tot hem doordringt: jij bent degene op wie jij net als iedereen hoopt, jij bent de ruimte van de gerechtigheid waarnaar je met tallozen verlangt, jij bent het heiligdom van de God naar wiens nabijheid alom wordt uitgezien en wiens aanwezigheid tegelijkertijd gevreesd wordt. Niet ooit en ergens, maar onder jouw voeten opent zich door de wateren van de chaos de weg naar het land van recht en vrede. Boven jouw hoofd opent de hemel zich en dat relativeert alles, maar maakt tegelijkertijd alles van het grootste belang. Wat jij laat gebeuren, dat gebeurt in God.
Wat hier de consequenties van zijn? Jezus heeft het voorgedaan. Hij is blijven kijken en waar hij gevangenschap zag, maakte Hij vrij doordat Hij zag. Jezus redt en bevrijdt, maar niet door afstand te houden van wat bedreigt, niet door de dubbelzinnigheid weg te duwen en de wereld in te delen in zwart of wit, in ‘van ons’ of ‘onze vijand’, in ‘van God’ of ‘van de duivel’. Niet door wat bedreigend is tot niet-bestaand te verklaren, niet door wat ingewikkeld is in een eenvoudig schema te duwen, niet door de wereld in te delen in ‘gedreven door de gewelddadige onderdrukkingsdrang van de moslims’ en ‘vol van seculier vrijheidsverlangen’, niet ‘Allah akbar’ tegenover ‘je suis Charlie’. Jezus redt en bevrijdt door juist dat te zien wat niet gezien wordt, door zichtbaar te maken wat wordt genegeerd, door te zeggen wat wordt verzwegen, door te zijn wat niet kan bestaan.
Wie van Jezus is, die hoeft van niemand te zijn, die behoort aan niets toe, die hoeft zich niet te laten beperken tot de mogelijkheden die worden gepresenteerd, maar heeft de vrijheid de weg te gaan die zich aandient. Waar de Geest van Jezus neerdaalt, daar is een weg ten leven. Kortom, waar de Geest van God neerdaalt, daar is het koninkrijk van God nabij, hoever het ook weg lijkt.
Dit is wat Jezus zal zeggen als Hij de woestijn weer uitkomt: ‘de tijd is rijp, het koninkrijk van God is op handen’ (Mc. 1,15). We hoeven het op zijn gezag alleen maar te geloven. En in dit geloof te handelen.
Foto: Je_Suis_Charlie_2 door Valentina Cala (CC BY-SA 2.0)