Als de letter sterft, verwaait de geest

  • René Munnik

Het thema van de komende Maand van de Filosofie is ‘Mens en techniek’. Terecht, want de hedendaagse techniek zit ons zo dicht op de huid, dat de grens tussen mens en techniek schimmig wordt. Pacemakers, kunststof heupgewrichten, hartkleppen en ooglenzen zijn dagelijkse praktijk. Als we nog even op die weg doorgaan dan maken we van ons lichaam vanzelf een machine. De Paralympics zijn op weg om ‘Bionische Spelen’ te worden waar beter gepresteerd wordt dan door gewone atleten. Of neem Dick Swaabs Wij zijn ons brein. Als hij gelijk heeft, en als computers ons brein binnenkort overtreffen qua rekenkracht, worden wij dan zelf niet voorbijgestreefd door machines? Er zijn tegenwoordig heel wat verdedigers van de ‘transhumanistische’ stelling dat de mens binnenkort obsoleet is. Dat lijkt nogal op sciencefiction. Daarom is het goed om je te realiseren dat niet alleen het toekomstige maar ook het traditionele westerse mensbeeld sterk met de techniek verbonden is.

Ik bedoel de aloude band tussen de ‘geest’ en de ‘letter’. Die heeft zijn oorsprong namelijk in de uitvinding van het alfabet als voorwaarde voor de vorming van de menselijke geest. Want het alfabet realiseerde iets wat voorheen niet kon: het was in staat om gesproken taaluitingen met letters te fixeren tot teksten. Het alfabet begon zijn zegetocht op twee plekken die geen misverstand toelaten: in Israël en iets later in Griekenland. Op die plekken ontstond de westerse cultuur. In Israël was het alfabet de technische voorwaarde voor de schriftreligies, en in Griekenland was het de voorwaarde voor het geletterde denken: filosofie.

Zoals ik in mijn boek Tijdmachines heb laten zien, realiseerde het alfabet iets formidabels. Naast de gecanoniseerde schriftreligie, de gecodificeerde wet en het geletterde denken, schonk het ons ‘geschiedenis’. Dat laatste niet alleen omdat er zonder schrift nu eenmaal geen geschiedschrijving kan zijn, maar ook omdat het verleden zich zonder documenten niet als ‘historisch’ kan voordoen en omdat geschiedschrijving vraagt om interpretatie en modellering. Zulke verdergaande ‘reflectie’ is onmogelijk zonder schrift.  Verhalen uit het verleden die het enkel moeten hebben van het doorvertellen, worden op den duur vanzelf mythen. In een cultuur die niet beschikt over het schrift, is een mythisch verleden daarom het enige dat men bezit. Maar dat is geen geschiedenis.

Je kunt rustig zeggen dat het alfabetische schrift de technische voorwaarde is geworden voor het alomvattend culturele en religieuze bestel van bijna drie millennia westerse beschaving(en), waarbinnen het christelijke en humanistische mensbeeld gestalte kreeg. Zelfs de meest krasse religieuze en filosofische tegenstellingen speelden zich af binnen het strijdperk dat door de ‘letter’ was uitgezet. Of het nu ging om de spanning tussen ‘geloof’ en ‘rede’ of tussen religie en atheïstisch humanisme: als het de geest betrof, dan werd de letter verondersteld.

Aangenomen dat deze gedachte hout snijdt, dan komt de vraag hoe het staat met de ‘de mens’ neer op de vraag hoe het tegenwoordig gesteld is met de alliantie van de letter en de geest. De universiteiten zijn een aangewezen plek om naar een antwoord daarop te zoeken, omdat daar de intellectuele voorhoede van de culturele trendvolgers wordt aangetroffen.

In een zeer informatieve special in De Groene Amsterdammer van afgelopen oktober werd verslag gedaan van een onderzoek onder 103 geesteswetenschappers werkzaam Nederlandse universiteiten – kunsthistorici, literatuurwetenschappers, archeologen, filosofen, theologen – over de veronderstelde crisis in de geesteswetenschappen. Het resultaat in grote lijnen: er is nauwelijks of geen sprake van een crisis, eerder van een veelbelovende en revolutionaire ontwikkeling. José van Dijck, voormalig decaan Geesteswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam, vatte de teneur, die ik er zelf ook in las, samen. Allereerst blijft de centrale vraag van de Humanities als vanouds What makes us human? De revolutionaire ontwikkeling zit in de methode waarop die vraag beantwoord wordt. Van Dijck onderkent enige trends. De belangrijkste: informatisering en digitalisering (computationele analyse van big data in historische wetenschappen, taal- en letterkunde, exegese, etc.). Op de tweede plaats: interdisciplinariteit waarbij de koppeling met de neuro- en cognitiewetenschappen eruit springen (met termen als e-Humanities, neuroaesthetics, computationele taalkunde en muziekanalyse). Pas op de vierde plaats, na internationalisering, komt interpretatie – zeg, reflectie en ethiek: het traditionele terrein van de samenhang tussen de letter en de geest. Een enkeling maakt zich zorgen over deze scientification of the humanities, maar is dusdanig in de minderheid dat men niet over een crisis kan spreken. Ik concludeer: de geesteswetenschappen nemen afstand van de geletterdheid en zijn daar niet rouwig om.

Gezien de internationalisering blijft de aftocht van de letter uit de geesteswetenschappen niet beperkt tot Nederland, noch tot de universiteiten die, zoals gezegd, enkel de trend volgen. Of, wat op hetzelfde neerkomt: de geletterdheid is bezig om steeds meer als Hoge Cultuur ingelijst te worden. Kortom, de transhumanistische visioenen over het ‘einde van de mens’ komen niet enkel uit de koker van high tech, maar worden ook in de hand gewerkt doordat de technische grondslag van het christelijke en humanistische mensbeeld, het verband tussen letter en geest, sleets wordt.

Foto: Life ends at “Z" door Vivek Mukherjee (CC BY-NC-ND 2.0)

Tags: