- Marco Derks
Afgelopen zondag werd in de Kloosterkerk in Den Haag onder het thema “Wij geloven in meer!” een oecumenische viering tegen racisme gehouden. Aanleiding vormde de gewraakte uitspraken van PVV-leider Geert Wilders dat hij zou zorgen voor minder Marokkanen in Nederland. Voor velen was dit de druppel, ook voor de kerken. Bij het bekijken van de uitzending verbaasde het mij echter dat het niet ds. Rienk Lanooy (predikant van de Kloosterkerk) of ds. Karin van den Broeke (preses van de synode van de PKN) maar burgemeester Jozias van Aartsen was die als eerste de aanwezigen toesprak, nota bene mét zijn ambtsketen om. Daarmee overschreed hij de scheiding van kerk en staat.
Het beroep op de scheiding van kerk en staat gebeurt doorgaans onjuist en eenzijdig. Onjuist wanneer men eigenlijk bedoelt te zeggen dat gelovigen geen (gelovig) recht van spreken hebben in politieke of andere publieke debatten. Eenzijdig wanneer men pleit voor de inperking van kerk en religie, zonder er blijk van te geven dat ook de staat haar grenzen moet kennen. De werkelijkheid is echter dat de scheiding ook inhoudt dat de overheid zich niet bemoeit met interne aangelegenheden van de kerk en dat zij de kerk ook niet gebruikt voor politieke doeleinden. Daarom stonden vanouds in veel steden het stadhuis en de kerk aan weerzijden van het centrale marktplein, als een kritisch tegenover voor elkaar. Daarom moest een burgemeester die ook ouderling was in een protestantse kerk tijdens een vergadering van de kerkenraad zijn ambtsketen afdoen: daar was zijn ambt als burgemeester niet van belang, maar alleen zijn ambt als ouderling.
In 2012 schrapte Van Aartsen alle kerkgebouwen van de lijst van Haagse stembureaus. Hij was van mening dat de scheiding van kerk en staat niet toestaat dat religieuze gebouwen dienst doen als stembureau. Ook meende hij dat het religieuze karakter van het gebouw een psychologische drempel zou vormen om te gaan stemmen. Dat laatste argument werd later door het CDA in Den Haag ontkracht op basis van een analyse van de opkomstcijfers tijdens eerdere verkiezingen. Het eerste argument mist alle grond, omdat in het gebruik van kerkgebouwen als stembureaus in strikte zin noch de staat noch de kerk in het geding zijn. Dat juist Van Aartsen de kerkdienst in de Kloosterkerk opende en als burgemeester het woord voerde is inconsistent zo niet hypocriet.
Als Van Aartsen al had mogen spreken, dan had hij zijn ambtsketen moeten afdoen. Dan was hij niet een burgemeester (die symbolisch boven politieke partijen staat), maar een prominent lid van de VVD. De toon van spreken was waarschijnlijk meteen wat minder pedant geweest. In die hoedanigheid had hij namelijk nog wel wat uit te leggen, bijvoorbeeld over waarom de VVD zoveel ideeën van de PVV omhelst. Daar zijn misschien goede redenen voor – je wilt dat boze burgers vertegenwoordigd worden door een fatsoenlijke partij – maar nu hoorden we daar niets over. Nu was het optreden van Van Aartsen vooral opportunistisch.
Begin vorig jaar diende de Europese Raad van Kerken namens de Protestantse Kerk in Nederland bij de Raad van Europa een klacht in tegen de Staat de Nederlanden. De Protestantse Kerk vond “dat de Staat het recht van niet-gedocumenteerde volwassenen op voedsel, kleding en onderdak – zoals beschreven in het Europees Sociaal Handvest – moet nakomen”. Het Europees Comité voor Sociale Rechten stelde de PKN in het gelijk. Dit is een goed voorbeeld van hoe de kerk een kritische rol kan vervullen ten opzichte van de staat, juist doordat kerk en staat gescheiden zijn.
Hopelijk volgen er meer van dit soort kerkelijke initiatieven, waarin kerken opkomen voor rechtvaardigheid, humaniteit en verdraagzaamheid, en daarmee waar nodig een kritisch tegenover bieden aan de staat. Maar laten ze dat dan doen zonder een podium te bieden aan staatsbobo’s. Op ‘eigen’ kracht kan de kerk een eigen stem doen klinken, een stem die zij zich met vallen en opstaan heeft eigengemaakt.
Foto: Jozias van Aartsen door Gerard Stolk (CC BY-NC 2.0 )