Sloopwerk in de Bijlmer

  • Erik Sengers

Al enige jaren woon ik met veel plezier in het Amsterdamse stadsdeel Zuidoost, in de Bijlmermeer. De grote honingraatflats zijn verdwenen en vervangen door eengezinswoningen, maar een van de typerende eigenschappen van de samenleving in Amsterdam Zuidoost is gebleven: de hoge mate van zelforganisatie van de bewoners. Dat heeft een geschiedenis die terug gaat tot het ontstaan van de moderne bebouwing. In het begin van de moderne Bijlmer was er behalve een hoop zand helemaal niets voor de bewoners en moesten ze alles zelf regelen. Voor de vrije en ondernemende types die er kwamen wonen was dat een mooie oefenplaats. Garageboxen werden gekraakt om er cafés in te maken. Toen het televisie-aanbod niet beviel werd een eigen kabelsysteem aangelegd. Met de komst van Surinaamse en Afrikaanse migranten kreeg de zelforganisatie een nieuwe impuls. Om tegemoet te komen aan de wensen en belangen van de eigen groep ontstonden eigen cafés, winkels, vervoermiddelen (de snorder), en bij gebrek aan ruimte voor kerkelijke bijeenkomsten betrok men leegstaande garages.

Tegenwoordig vervullen de zelforganisaties belangrijke rollen: ze bieden steun aan migranten in Nederland, in situaties van armoede wordt voorzien in onderlinge hulpverlening en bemiddeling (bijvoorbeeld goedkope eethuisjes), en ook in zorg en welzijn wordt door gespecialiseerde aanbieders ingespeeld op de behoeftes die bepaalde groepen hebben. Samen met de oude vormen van zelforganisatie die nog steeds bestaan geeft dit stadsdeel een breed en gevarieerd beeld van wat zelforganisatie en bewonersinitiatief zou kunnen zijn, en dat maakt misschien waarom het daar zo leuk wonen is. Dit soort sociaal initiatief en zorg voor elkaar is wat de politiek graag ziet als het gaat om de herziening van de verzorgingsstaat naar de participatie samenleving.

In Amsterdam wordt deze herziening beleidsmatig aangepakt in de nota’s ‘Afspraken Wmo Basisvoorzieningen stadsdelen’ (19 november 2012) en het ‘Uitvoeringsprogramma maatschappelijk meedoen 2008-2010’ van de Dienst Zorg en samenleven. Centrale term in deze nota’s is civil society. Dat is voor sociologen het gebied van de samenleving dat zich bevindt tussen staat en economie waar mensen zich op vrijwillige basis aaneensluiten voor het algemeen goed: verenigingen, vakbonden, partijen, kerken en dergelijke. Op eenzelfde manier wordt de civil society onderscheiden van de private, informele sfeer, die gereguleerd wordt door familiebanden en nabuurschap. De civil society betreft institutionele verbanden, dus duurzaam, georganiseerd, geregeld door statuten, met een interne taakverdeling.

Maar de gemeente Amsterdam ziet de civil society als informele zorg voor elkaar en voor de buurt en niet als een institutioneel, duurzaam domein. Het gaat er helemaal niet om, om taken van de verzorgingsstaat terug te geven aan het maatschappelijk middenveld. Sterker nog, het maatschappelijk middenveld op het terrein van zorg en welzijn is al lang geleden door middel van subsidies en regulering in de sfeer van de staat getrokken, en dat is wat er nu wordt wegbezuinigd. Nee, beleid is om taken in zorg en welzijn te delegeren naar de informele sfeer, juist niet naar het (te duur geachte) institutionele middenveld.

Door bovendien ‘beleid’ te maken op omvang en kwaliteit van vrijwilligerswerk en mantelzorg wordt het eigen initiatief van mensen niet gestimuleerd maar gesmoord. Zonder dat het uitdrukkelijk naar voren komt, zullen mensen ervaren dat ze in hun vrijwillige inzet bepaald en gestuurd worden door andere belangen (bezuinigingen) dan die van hun eigen inzet. Ook de dreiging van sancties of goedbedoelde bemoeizorg werkt niet bevorderend voor het maatschappelijk middenveld en zeker niet voor de kwaliteit van de geleverde vrijwillige diensten. Vrijwillige maatschappelijke betrokkenheid en mantelzorg komen vanuit de mensen zelf, omdat ze een intrinsieke motivatie hebben iets goeds te doen en dat belangrijk te vinden.

De overheid heeft vanuit de aard der zaak geen invloed op de organisatie en werking van de civil society, noch op de (door diezelfde overheid) gewenste effecten ervan en dient zich dus verre te houden van de civil society, juist om die civil society te behouden. Wil de overheid de structuur en werking van de civil society positief beïnvloeden, dan moet ze niet direct ingrijpen, maar iets doen aan de randvoorwaarden. Wat de overheid kan stimuleren is dat de burgers elkaar in een veilige en schone, publiek toegankelijke ruimte kunnen ontmoeten en contacten aangaan waar ze met elkaar over hun gezamenlijke belangen kunnen spreken. Dat betekent dat er goede buurtvoorzieningen moeten zijn, dat de openbare ruimte goed onderhouden wordt, dat er plekken zijn voor ontspanning en spel. Erken het werk dat migranten doen in de Nederlandse samenleving, voor elkaar en voor die samenleving, en erken dat zij vrijwilligerswerk en mantelzorg doen op een manier die ons vreemd is. Maak het gemakkelijker om coöperaties op te richten en betrek die bij het beleid. Kortom: maak het mogelijk dat de sociale structuur in stand blijft. Ironisch genoeg is dit nu juist waarop bezuinigd wordt: buurthuizen sluiten, er is minder geld voor de openbare ruimte, centraal gelegen sportvelden moeten wijken voor woningbouw. Het wordt stil in de Bijlmer.

Foto: Bijlmer door Arden (CC BY-SA 2.0).

Tags: