De premier roept, maar wat?

  • Marien Grashoff

In de afgelopen maanden heeft premier Mark Rutte tweemaal het volk opgeroepen. De ene oproep leek religieus en de ander seculier. De schijnbaar religieuze oproep was gericht aan de predikanten van het zwaardere deel der protestanten, met name hen die de wijngaard bewerken in de bijbelgordel. Ruttes oproep was, dat de dominees hun kerkvolk zouden moeten overtuigen van de noodzaak van inentingen. Over die ‘noodzaak’ zou ik op zich wel een noot willen kraken, maar niet nu. De premier, als nationale eerste burger en regeringsleider, vond kennelijk dat hij de dominees mocht corrigeren. Wellicht is hij ergens tijdens zijn langdurige geschiedenisstudie toch nog het Algemeen Reglement uit 1816 tegengekomen. Dat schreef simpel gezegd voor, dat predikanten hun kerkvolk dienden op te voeden tot gehoorzame en deugdzame burgers. Als de zaken zo liggen, ja, dan kan een premier predikanten aanspreken. Maar sinds 1816 zijn er inmiddels een paar zaken veranderd, in de kerk en in de politiek.

In feite perste Rutte een seculier doel, namelijk gezondheidszorg − laat ik even voorbijzien aan de belangen van de farmaceutische industrie in dit kader − in de mal van een religieus argument. Dat past niet. Als lid van de Protestantse Kerk in Nederland had hij bovendien kunnen weten, dat religieuze argumenten zo veelvuldig zijn als het zand der zee. En dat hij derhalve min of meer in de lucht schoot. In ieder geval overschreed hij een grens door als politiek hoofdman de geestelijke leidsmannen toe te spreken.

De seculiere oproep was, dat wij allemaal als de wiedeweerga weer aan het kopen en uitgeven moeten slaan. Want de economie eist dat. We moeten rap offervaardig worden of alles zal rampzalig fout gaan. Een seculier doel in een seculier argument. Of toch niet? Dat ligt lastiger. Ik herinner mij nog levendig hoe Arend van Leeuwen in Kampen zijn lijvige boek ‘De nacht van het kapitaal’ kwam uitleggen. De discussies en ontwikkelingen nadien heb ik niet meer dan half gevolgd, maar ik denk dat Van Leeuwens hoofdpunt nog steeds geldt: we hebben het kapitaal verheven tot god. Wat vanouds attributen van God waren, zoals oneindigheid, oppermacht of alomtegenwoordigheid, worden nu toegekend aan de economie, en met name de geldeconomie. De taal die we gebruiken in de schijnbaar seculiere setting van de economie verraadt dat. We moeten offers brengen, ook als die offers mensen insluiten. We kunnen ons nooit onttrekken aan de macht van de markt. Die markt gebiedt, bestuurt en verschaft alles waarde en zin. Want het kapitaal moet altijd groeien. Ook immateriële zaken vallen onder het bestier van de economie. Want alles heeft een prijs.

Ik denk toch dat Ruttes schijnbaar seculiere oproep in feite een religieuze lading had: we moeten offers brengen om de god geld tevreden te stellen. Heet het op orde brengen van de balans tussen boekhoudposten en bankrekeningen in het Engels toevallig niet ‘reconciliation’? De eerste oproep van Rutte is een achterhoedegevecht. Het negeert ontwikkelingen binnen het reformatorische volksdeel die al vele jaren stilletjes gaande zijn. En hij valt feitelijk terug op verhoudingen tussen kerk en staat die allang verleden tijd zijn. Maar de tweede oproep vind ik eigenlijk veel riskanter. De economie als beheerser en zingever van ons leven, onder het mom van realisme en gezond verstand − hadden we daar vroeger niet iets over te zeggen vanuit bijbels perspectief? Iets over zwijgende goden of mammondienst? Toch nog maar eens tussen de oude boeken kijken.

Foto: Rutte staat pers te woord door Minister-President (CC BY 2.0).

Tags: