Het mag nog wel even crisis blijven!

  • Theo van Willigenburg

Toen ik in 1972 naar de middelbare school ging was de oliecrisis aanstaande. De rector heette ons brugklassers welkom, wenste ons mooie jaren toe maar liet ook weten dat we waarschijnlijk zouden worden opgeleid voor werkeloosheid. Na mijn examen ging ik theologie en filosofie studeren, klasgenoten bij voorkeur politicologie of kunstgeschiedenis: studies waarin je zéker geen werk zou kunnen vinden. Toch is van mijn ‘cohort’ vrijwel iedereen door schade en schande ‘geslaagd’ in het leven. Soms denk ik dat dat komt doordat alle onheil dat ons werd beloofd ons op een bepaalde manier weerbaar en sterk heeft gemaakt, weerbaarder althans dan de huidige generatie dertigers die – volwassen geworden in de bubbeljaren rond de eeuwwisseling – alleen maar vooruitgang hebben meegemaakt en die nu voor het eerst worden geconfronteerd met inkomensverlies, onverkoopbare huizen en knagende onzekerheid.

Het ging de jaren tachtig- en negentiggeneratie economisch zo goed dat zij zich massaal kon gaan wijden aan hedonistisch vermaak of – wanneer dat te oppervlakkig werd gevonden – aan ‘levenskunst’ zoals gepropageerd door ‘levenskunstfilosofen’ als Joep Dohmen. Die laatste schreef in de afgelopen twee decennia het ene na het andere boek over hoe je je leven het beste “vorm kunt geven”. Natuurlijk zónder religie, want Dohmen is hoogleraar aan de Universiteit van Humanistiek en is al jaren druk met het bestrijden van misstanden in de kerk.

Dohmen diept levenslessen op bij Tao, Aristoteles, Epicurus, Machiavelli, Nietzsche en onze eigen Frans de Waal, maar mijdt de joods-christelijke bibliotheek als de pest. Hij schrijft immers voor het ”posttraditionele individu” dat “leeft te midden van de meest diverse, vaak tegenstrijdige en ondoorzichtige krachtenvelden.” Met zijn medeauteur Maarten van Buuren zoekt hij naar een “gezondere opvatting van wat het is om mens te zijn en wat we moeten doen om ons als mensen te gedragen.”

In zijn recensie van Dohmen’s nieuwste boek hekelt Trouw-redacteur Wilfred van de Poll terecht dit bloedeloze proza (“zaaddodende zinnen”), maar hij legt niet het verband met de ondraaglijke lichtheid van de ervaringen waaraan de auteurs refereren, een lichtheid die correspondeert met de luchtigheid van het bestaan van hun lezers. Dat Dohmen het christendom links laat liggen is niet zonder gevolgen. Zo de Bijbel al ‘levenslessen’ zou bevatten dan zijn die alleen te vinden in verhalen van mensen die voortdurend langs de rand van afgrond leven. De Bijbel is een boek van losers: armen, slaven, knechten, verbannenen, gevangenen, zwervers en sociale paria’s. Hier wordt geleefd onder voortdurende dreiging. Het bittere lot van de Hebreeërs en van de Joodse Jezus van Nazareth tekent de ervaringen waaruit jodendom en christendom zijn voortgekomen. Dat alleen zulke loodzware ervaringen ons de weg kunnen wijzen naar een “gezondere opvatting van wat het is om mens te zijn” is door grote filosofen altijd al begrepen. Boethius schreef zijn beroemde Vertroosting der filosofie (Consolatio Philosophiae) terwijl hij in de gevangenis zat, wachtend op zijn executie. Socrates moest zijn verontrustende dialogen bekopen met de gifbeker. Nietzsche noemt zijn eigen leven “een pijnlijke experimenteertafel” voor het denken. Hier geen levensprobleempjes afgewisseld met ‘inspirerende’ inzichten, maar denken op de rand van leven en dood. Nietzsche was een ziekelijke man die soms wekenlang met martelende migraine op bed lag, voortdurend misselijk, vaak koortsig, geteisterd door nachtelijke zweetaanvallen, darmkrampen en soms een totale verlamming. Hij had zijn hoogleraarschap in Bazel moeten opgeven, voelde zich onbegrepen, was verpletterend eenzaam en zwierf rond van pension naar pension. Zijn boeken werden nauwelijks verkocht. Hij voelde zich maatschappelijk mislukt en lichamelijk een wrak. “Mijn bestaan”, zo schrijft hij, “is een verschrikkelijke last: ik had hem al lang van mij afgeworpen als ik niet juist in die toestand van leed, waarin ik haast van alles moet afzien, de meest leerzame processen en experimenten op geestelijk-redelijk vlak deed; deze naar kennis hongerende vreugde brengt me op hoogten waar ik over martelingen en hopeloosheid zegevier. Al met al ben ik gelukkiger dan ooit in mijn leven” (Sämtliche Briefe, München 1986, deel 6, p. 3).

Waarom is leed leerzaam? Waarom leidt het tot kennis die diepe vreugde biedt? Misschien wel omdat het ons in contact brengt met een werkelijkheid die weerbarstiger en daarmee veel rijker is dan de werkelijkheid die wij naar onze eigen inzichten en wensen hebben ingericht. Alleen in het echte leven kun je verdriet hebben en doodgaan. In het virtuele leven van een computerspel kun je tientallen keren achter elkaar doodgaan en weer verder leven zonder dat je daarvan iets ervaart. Wie nog nooit een crisis heeft meegemaakt leeft in een werkelijkheid die zich niet merkbaar onderscheidt van de illusoire virtualiteit van games en gadgets. Pas als we het niet meer zelf in de hand hebben, komen we in aanraking met een werkelijkheid die wonderschoon, maar ook vreselijk pijnlijk kan zijn. Het meest kostbare in ons bestaan – het feit dat we leven, onze meest dierbare relaties, onze diepste ervaringen: ze zijn ons overkomen, we hebben het niet georganiseerd, we hebben er zelfs niet om gevraagd, het is ons ‘gegeven’. Dat begrijpen we alleen als we ook de minder positieve dingen waar we niet om gevraagd hebben durven te aanvaarden als deel van ons leven en onze werkelijkheid.

Ik hoop, zonder iemand het leed van werkeloosheid of een huisuitzetting toe te wensen, dat de crisis nog even duurt en we allemaal wat meer eelt op de ziel kweken. Dan kan die ziel zich ook volledig blootstellen aan de schoonheid en de goedheid van het werkelijke leven.

Foto: Intel Gaming Floor door Mat Chan (CC BY-ND 2.0)

Tags: