De kont van het gouden kalf

  • Kees de Groot

Wanneer deze beschaving ooit opgegraven gaat worden is er weinig kans dat ze onze religie zullen vaststellen aan de hand van kerktorens of moskeeën. De architectonische markeringstekens van onze tijd zijn immers de gebouwen van banken, accountants, pensioenfondsen en verzekeringsmaatschappijen. Indien men onder religie de omgang met wat ons uiteindelijk aangaat zal verstaan, komt het najagen van welvaart eerder in beeld dan de navolging van Christus of de overgave aan Allah. In zijn Apostolische Exhortatie klaagt paus Franciscus “de afgoderij van het geld” aan. Drukt deze aanduiding slechts afkeuring uit, of biedt ze ook inzicht? Misschien is er wat afstand nodig om dat te zien.

Wellicht zal bij zo’n opgraving het idee postvatten dat de heersende religie in de postindustriële samenleving een offercultus was, waarin de gelovigen meenden op voorspoed te kunnen rekenen wanneer zij een deel van hun inkomen zouden afstaan aan een hogere macht. Deze werd niet voorgesteld als een persoon, maar als een systeem. Daar het geloof in de legitimiteit van het systeem vanzelf sprak, had het geen naam. Zo ging het nu eenmaal.

Deze samenleving draaide op het vertrouwen dat financiële offers beloond zouden worden met een beter leven voor de dood. Wanneer bleek dat de dienaren van dit systeem er zelf met de offergaven vandoor gingen, steeg grote verontwaardiging op. Hieruit blijkt dat de gelovigen er doorgaans vanuit gingen dat hun offers daadwerkelijk ‘het systeem’ bereikten en uiteindelijk aan henzelf ten goede zouden komen. Dit vertrouwen werd belichaamd in geld. En zolang de structuren die de geloofwaardigheid van dit geld ondersteunden, overeind bleven, behield het zijn waarde.

De oppositie tegen deze offercultus was opmerkelijk zwak. Op momenten dat de beloften van een beter leven loos bleken, op de momenten dat duidelijk werd dat bedrijven, gezinnen, levens ten onder gingen aan dit systeem, stortte het niet in elkaar, maar konden de financiële instellingen met succes extra financiële offers afdwingen. Daartoe was de steun van de overheid dienstig, want deze beschikte over het monopolie op het plegen van geweld en het heffen van belasting. Zo kon de economie weer ‘gezond’ worden gemaakt. Met deze praatjes konden de zaken weer worden hervat, niet veel anders dan voorheen.

De begrippen ‘religie’ en ‘geloof’ werden in deze tijd nog geassocieerd met de dominante religies van de voorgaande periode, zoals het christendom. Deze stonden voor dwang, gehoorzaamheid en ritualisme. De afgedwongen gewoonte om het beheer over het eigen inkomen in handen te geven van de financiële instellingen, de regels die zij uitvaardigden nauwgezet te volgen, en met een mengeling van vrees en ontzag financiële experts in staat te stellen om achter de coulissen symbolische handelingen in een virtuele wereld te verrichten, werden hier niet mee in verband gebracht.

Onvrede richtte zich niet alleen tegen individuele dienaren van het systeem, maar ook, en vooral, tegen gemakkelijk te stigmatiseren bevolkingsgroepen aan de marge daarvan, zoals nieuwkomers (migranten) en overheidsdienaren. Vanuit een aan de financiële sector verwant milieu (handelaars in het eigendom van grond en gebouwen) werden dan ook politieke initiatieven gesteund om onvrede in deze richting te kanaliseren. Broodprofeten met ferme, maar weinig concrete, pleidooien voor vrijheid en vaderlandsliefde, leidden zo de aandacht af van de wijze waarop de samenleving fundamenteel was georganiseerd. In plaats daarvan werd de verbale strijd aangebonden met enerzijds moslims en anderzijds ambtenaren. Op gezette tijden werden agenten, hulpverleners en loketbeambten object van volkswoede.

Vertegenwoordigers van de historische religies gingen verregaand mee in deze definitie van de situatie. Ze organiseerden onderling religieuze dialogen en pleitten voor vreedzame verhoudingen tussen christenen en moslims. De heersende financiële religie lieten ze echter veelal ongemoeid. Misschien zag men geen alternatief. Waarschijnlijk zag men af van een gevecht tegen de bierkaai. Hoe dan ook, het is op zijn minst opmerkelijk te noemen dat inspanningen voor meer maatschappelijke verbondenheid goeddeels voorbijgingen aan de desintegrerende krachten die werden ontketend door een financieel-economisch systeem dat de maatschappelijke ongelijkheid bevorderde. Wie weet hoe het met deze beschaving zou zijn afgelopen, indien er een breed gedragen strijd zou zijn gevoerd tegen de opoffering van sociale verbanden en de natuurlijke omgeving aan het ideaal van economische groei? Indien handel in opties, loze beloften en onverantwoorde leningen verboden zouden zijn gebleven? Wanneer de tegenkrachten zich steviger hadden gemanifesteerd, had de wereld er nu allicht anders uitgezien. Maar ja. Achteraf kijk je het gouden kalf in zijn kont.

Foto: Golden Calf at Occupy Wall Street door Timothy Krause (CC BY 2.0) (kleuren van originele foto's bewerkt).

Tags: