Kerstwens voor een illegale(n) gevangenis

  • Willem Roskam

De keizer in Lucas’ vertelling van het kerstverhaal heeft een soort voorloper van de bureaucratie bedacht: alle mensen moeten geregistreerd worden. De zwangere Maria en echtgenoot Jozef moeten een reis maken naar de geboortegrond van hun voorouders. De Romeinse staat disciplineert haar inwoners tot burgers. Ook nu gebeurt dat, in een soms vervelend proces van blauwe brieven op de mat, scholing, boetes, maar minstens zozeer een proces dat handelingsruimte biedt. Je kunt je organiseren, je bent deel van een gemeenschap, je kunt je stem verheffen en wordt gehoord, vaak zelfs recht gedaan. Een volkstelling dus. Maria en Jozef zijn legaal geworden.

Dat niet ieder mens legaal is, weten we in Nederland inmiddels al te goed. Na een gang van Vluchtkerk naar Vluchtflat naar Vluchtkantoor is een deel van de Amsterdamse illegalen aangeland in de volgende tussenstop: de Vluchtgevangenis (ook wel de Vluchthaven genoemd). Deze week kwam ik er voor het eerst. Het heeft iets ironisch dat je bij de ingang een paspoort moet tonen om naar binnen te mogen, de tijdelijke thuishaven van de illegaliteit in. Een poort als markering van de scheiding van werelden. De portier was vriendelijk deze keer, dat wel. Als ik het gebouw inloop, kan ik één associatie niet onderdrukken. Een panopticum. Deze gevangenis is een architectuur ter disciplinering: vanuit het midden kun je alle gangen zien. Cirkelende trappen bouwen zich vanuit het midden naar boven op. Het is misschien geen zuiver panopticum zoals Jeremy Bentham het bedacht, maar toch. Door geblindeerde ramen weet je je bespied. Of kijkt niemand mee? Misschien zijn er wel geen bewakers. Nee, misschien niet. Maar helemaal zeker kun je niet zijn. Onwillekeurig grijp ik naar mijn paspoort. Het zit nog in mijn zak. Even waande ik me door het gebouw opgeslokt, een deel ervan. Maar nee. Ik ben slechts op bezoek.

Hoe kan het toch, vraag ik me af, dat hier illegaliteit in de structuur van legaliteit is geperst? Wat moet hier gedisciplineerd, in de gaten gehouden, gecontroleerd worden? Het bestaat toch niet? Of toch wel, ja, want hier zijn zij echt. Wat zich eigenlijk buiten de muren van de wet bevindt, tref ik hier aan in dat ambigue instituut van onze rechtsstaat: een gevangenis.

In één van de gangen wacht mijn Afrikaanse gastheer me op. Zijn cel is gezelliger dan ik durfde verwachten en even vergeet ik mijn aanvankelijke verwarring. Hier heet iemand mij welkom, maakt het me comfortabel met een van de weinige stoelen. Ik heb al gegeten, maar ik moet meedoen met de vers gekookte maaltijd. Rijst met saus. Ik krijg een bord en bij de eerste hap denk ik dat ik in brand sta. Verschrikkelijk, wat pittig! Ik werp een half stoere blik op de andere Afrikanen, verwacht dat zij het eten met gemak wegwerken. Ik ben ook niks gewend, denk ik nog. Dan barst een gelach uit en een razendsnelle conversatie ontstaat. Mijn Afrikaanse tafelgenoten vinden het ook véél te heet. Een van hen heeft alle pepers door de saus gedaan, en daarmee ieder zijn persoonlijke voorliefde opgelegd. Lachend en zwetend eten we ons bord leeg. Voor even zijn de gevangenismuren een echt huis.

Dan is het tijd voor een rondleiding. De oude mededelingen voor gedetineerden hangen nog her en der, camera’s zijn op je gericht. Wat doet dat met je, vraag ik me af, om zo hier te wonen? Hier zie je in steen gehouwen de buitengrenzen van de samenleving, van onze orde en ons recht. En daarmee is het gebouw toch ook heel erg deel van juist die samenleving. Midden in Oud-Zuid, zichtbaar, geïntegreerd in het rijkste deel van de stad. Ik raak in de war als ik weer buiten ben. Al die prachtige huizen hier. Wat is gevangenis, wat vrijheid? Wat is warmte en gezelligheid, en wat kilheid, onpersoonlijk sociaal verkeer? Wie is er binnen en wie buiten? Zit ik soms ook gevangen in een systeem waar ik wel eens uit zou willen? En kan dat?

Met een van de Afrikanen rijd ik naar het metrostation. We staan op het punt om in te checken bij de poortjes van het station (weer zo’n scheiding van werelden), als een junkie ons aan de kant stoot. Hij beukt zich met nogal wat kracht door de poortjes, die net genoeg meegeven om hem door te laten. Een wietlucht slaat ons in het gezicht. Verbijsterd kijken mijn Afrikaanse reisgenoot en ik elkaar aan. Het apparaat geeft nog een vergeefse melding “Ongeldige actie, ga terug”, maar de drugsverslaafde is al weg. Dan begint mijn Afrikaanse reisgenoot onbedaarlijk te lachen. Wat een land, hikt hij tussen het lachen door, de hele metrorit lang. Ik weet niet of ik begrijp waar hij om lacht, maar zelf moet ik toch ook wel lachen om de ironie van de hele situatie. Naast me zit een Afrikaan die beter als burger gedisciplineerd is dan de verslaafde verderop—die dan weer keurig een paspoort op zak heeft. En wie is hier eigenlijk gevangen, vraag ik me af. De junk, de illegaal, ikzelf, wij allemaal? Dan scheiden onze wegen weer. Ik wens ze zeer gezegende kerstdagen, en een 2014 waar hun lach gezien en gehoord zal worden.

Foto: Officiele ingebruikstelling (heropening) gevangenis Havenstraat in Amsterdam; interieur cellengang (1987) via Ga het na in het nationaal archief (CC-BY-SA).

Tags: