Een droom voor Syrië

  • Herman Teule

Met een groep theologiestudenten uit Nijmegen bezocht ik drie jaar geleden, een jaar voor het uitbreken van de burgeroorlog, het Mar Musa klooster in Midden-Syrië. We hadden er een gesprek met de abt, de Jezuïetenpater Paolo dall’Oglio, over de dialoog met de islam. Deze dialoog was zijn levenswerk en passie. Drie maanden geleden is Paolo ontvoerd toen hij met de zogenaamde rebellen probeerde te praten over de vrijlating van enkele belangrijke Syrische geestelijken. Voor hem was het al lang duidelijk dat de gedooghouding van veel christelijke gemeenschappen ten aanzien van het brute dictatoriale regime van de Assad-dynastie niet te verzoenen is met het christendom. Openheid naar de ander, een herijking van de christelijke boodschap in de context van de islamitische meerderheid binnen het land: dat schept toekomst, veeleer dan de gangbare reflex van steun zoeken bij de Alawitische minderheid, wat niet meer is dan een overlevingsstrategie.

Het cynische van dit verhaal is dat dall’Oglio meende dat hij door zijn goede contacten met de islam een bruggenbouwer zou kunnen zijn naar de rebellen toe. Dezelfde rebellen die hem prompt gevangen namen. Dezelfde rebellen ook die in de stad Raqqa, de plaats van het rendez-vous, een aantal kerken onherstelbaar hebben vernietigd en de kleine christelijke bevolking hebben verdreven. Hebben dan toch de christenen gelijk die mikken op de steun van het Assad regime?

Op het eerste zicht: ja! Christenen in Syrië zijn vrij voor hun geloof uit te komen, ze bezitten een belangrijke publieke infrastructuur. Kathedralen en kloosters maken deel uit van het stedelijk landschap. Voor Syrië kun je niet zeggen dat, zoals in sommige andere islamitische landen, de christenen een ondergronds bestaan moeten leiden. Maar voor deze vrijheid betaalden ze wel een hoge prijs: zich onthouden van kritiek op de overheid, en zo – zegt men – op die manier kiezen voor meedoen met de dictatuur.

Zich onthouden van publieke kritiek op de overheid. Vaak kon het niet anders, maar het gaat een stap te ver te beweren dat de meerderheid van de christenen de bondgenoten waren van het regime. Toen in 1982, onder Hafez al-Assad, de vader van de huidige president, een Sunnitische revolte uitbrak in de stad Hama zijn vele vluchtelingen opgevangen door christenen: er bestond en er bestaat terdege een christelijk-islamitische solidariteit. Ook de jongste geschiedenis van Syrië wordt langs die lijnen geschreven. Tijdens en na de Franse mandaatperiode is de samenwerking tussen christenen en veelal Sunnitische moslims er een geweest van gezamenlijke opbouw van een Syrisch-Arabische natie, waar godsdienst slechts een ondergeschikte rol speelde. Een ander beeld dus van een minderheid die de steun van een andere minderheid nodig heeft om stand te houden tegen de golf van een Sunnitische islam.

Toch blijft er het onmiskenbaar gegeven dat veel christenen vrees hebben voor het verdwijnen van het huidige regime. Ze laten zich niet geruststellen door het feit dat ook in de oppositie, de Syrische Nationale Raad, christenen een prominente rol spelen en dat de leiding niet bestaat uit islamistische fanatici, integendeel. Ze wijzen er op dat het Vrije Syrische Leger, gesteund door de politieke oppositie, samenwerkt met fundamentalistische islamistische groeperingen gelieerd aan al-Qaeda – dezelfden die waarschijnlijk Paolo dall’Oglio gevangen hebben genomen – en die een duidelijk Islamitische staat willen vestigen waar er voor de christenen absoluut geen plaats zal zijn. Ze wijzen op de ontvoering van bisschoppen en het doden van priesters. Ze vrezen zo vooral dat Syrië een herhaling zal worden van het Irak-scenario, waar het verdwijnen van een dictatuur slechts geleid heeft tot instabiliteit, toenemend fundamentalisme en het recht in eigen handen nemen. Met als resultaat dat, minstens in centraal Irak, het aantal christenen met 50 procent is gedaald, waardoor zij nauwelijks nog een maatschappelijke en politieke rol kunnen spelen.

Een maand geleden was er in België grote politieke verontwaardiging toen Europarlementariër Véronique De Keyser (Parti-Socialiste) een privéontmoeting had met president Bashar al-Assad. Ongepast en onbegrijpelijk, zo luidde het commentaar. Een dergelijk bezoek kan alleen maar geïnterpreteerd worden als steun aan het regime. Nog afgezien van het feit dat De Keyser zeer prudent alle voorzorgen had genomen dat het bezoek niet politiek zou kunnen worden uitgebaat, meen ik dat ze gelijk had. Er is geen andere weg dan proberen het gesprek aan te gaan met het regime. Niet om het regime te bestendigen, maar om uit een impasse te geraken: garanties voor de Alawitische minderheid, die slachtoffer dreigt te worden van de machtswisseling, garanties dat de revolutie niet wordt toegeëigend door ongecontroleerde fundamentalistische krachten, zoals in Irak.

Syrië moet het multireligieuze land blijven dat het door de geschiedenis heen altijd geweest is, met plaats voor degenen die seculier willen denken, een pluriformiteit die ook een vertaling moet krijgen naar de etnische minderheden toe. Dall’Oglio durfde in dit toekomstbeeld voor Syrië te geloven.

Een van zijn laatste initiatieven was het organiseren van een week van een geestelijke Jihad voor alle kinderen van “Moeder Syrië”: de geweldloze strijd voor een land, waar het onvoorwaardelijk aanvaarden van het verschillend zijn van de Ander een fundament vormt voor de samenleving.

Foto: Paolo Dall'Oglio; towards coexistence door World Economic Forum (CC BY-NC-SA 2.0).

 

Tags: